Geschiedenis Indonesië

Geschiedenis Indonesië

door Getaway Travel

Indonesië heeft een bewogen geschiedenis, die minstens een half miljoen jaar geleden begonnen is met de Java-man. Het land staat voor ontdekking, onderdrukking en vrijheid. Nadat lange tijd de Hindoestaanse en later Islamitische rijken een groot deel van de archipel in handen hadden, waren het de Europeanen, en dan met name de Nederlanders die de verschillende eilanden in een houtgreep hielden, totdat de onafhankelijkheid werd bereikt.

Prehistorie

Tijdens het Pleistoceen was Indonesië nog verbonden met het huidige vasteland van Azië. In deze periode gingen grote delen van de aarde schuil onder ijsmassief. Door het smelten van de ijslagen ten noorden van Europa en Amerika steeg de zeespiegel, waardoor de eilanden ontstaan zijn.

ZELF NAAR Indonesie?

Bekijk alle 224 reizen naar Indonesie

De eerste mensen zouden tijdens het Pleistoceen op aarde verschijnen. Dankzij de vondst van de fossiele resten van de Java-mens (Pithecanthropus erectus) in 1891 weten we nu wie de eerste bewoners van Indonesië waren. Meer dan 500.000 jaar geleden leefde deze mensachtige in het gebied dat nu Java heet.

Oudheid

De bewoners van de archipel mengden zich tussen 3000-500 v. Chr. met migranten afkomstig uit Azië en India. De eerste Indiase immigranten vestigden ze aan het begin van de Christelijke jaartelling op Java, Sumatra en Sulawesi. Zij kwamen voornamelijk uit Gujarat in Zuidoost India en introduceerden het Sanskriet, het Pallawageschrift en het Devanagari geschrift, die in latere periodes overgenomen werden in de Indonesische cultuur.

Vroege handelsrelaties ontwikkelden zich tussen Zuidoost India en Indonesië en dat nam ook vorm in culturele en religieuze uitingen. De migranten bleven tot de zevende eeuw Indonesië instromen en zorgden ervoor dat het hindoeïsme zich vreedzaam verspreidde door het archipel. Vooral in Java ging die verspreiding geleidelijk door alle lagen van de samenleving. Op de andere eilanden bleef dit vrijwel beperkt tot de eliteklassen.

Hindoeïstische Koninkrijken

Tot de 15 eeuw bleef de Indonesische cultuur zich vermengen met het boeddhisme en het hindoeïsme. De Indiase gewoontes en gebruiken werden geïntroduceerd in onder andere het bestuurlijke systeem van de monarchie, de organisatie van het leger, literatuur, muziek en in mindere mate het kastensysteem.

De Indiase heldendichten werden door middel van het schaduwspel van de wayangpoppen geïntroduceerd en verspreid over het land. Op Java, met name aan de kust, bloeiden rijke en machtige hindoe-Javaanse staten op.

De kleine en meestal goedgeorganiseerde koninkrijkjes met een hoge beschaving ,werden bestuurd door inheemse Radjas die het hindoeïsme en later het boeddhisme aanhingen. De vorsten, edelen en dorpshoofden vormden de priyayi (elitaire) klasse en het volk betaalde belasting en was verplicht diensten te verlenen.

De eerste Indiase boeddhisten arriveerden tussen 100 en 200 n. Chr. in Indonesië. Het boeddhistische koninkrijk Sriwijaya kwam sterk opzetten in het zuiden van Sumatra en groeide uit tot een handelsimperium dat Malakka en Sumatra en de scheepvaart van India naar China beheerste.

Halverwege de 8e eeuw n. Chr. kwam in Centraal-Java een ander boeddhistisch koninkrijk op, Sailendra. Ook dit groeide uit tot een grote handel- en zeemacht en daarnaast zette Sailendra zich in op het gebied van kunst en cultuur. Het boeddhistische monument de Borobudur getuigt nog steeds van het hoge niveau dat zij nastreefden.

Het hindoeïstische koninkrijk Mataram nam de macht over in Centraal-Java. Onder hun gezag werden de tempels op het Diengplateau en het hindoeïstische Prambanancomplex op de Prambananvlakte gebouwd. Tegen het einde van de 10e eeuw verplaatste het centrum van de macht zich van Centraal-Java naar Oost-Java en door een invasie van Sriwijaya kwam er een eind aan Mataram. Ook het Sriwijaya verzwakte en tegen het einde van de 13e eeuw werd dit overgenomen door Majapahit. Dit zou tot het begin van de 16 eeuw het laatste hindoeïstische rijk op Java zijn, die tegen de opkomende islam geen stand wist te houden.

Islamitische Koninkrijken

In de 13e eeuw bezochten islamitische handelaren uit Perzië en India de archipel en ontwikkelden handelsbetrekkingen met India en Perzië. Vooral in het kustgebied van Java verspreiden ze het islamitische geloof.

De hinduradja van het koninkrijk Demak was in de 15 eeuw de eerste sultan in Java die zich bekeerde tot de islam. Gedurende de 15e en 16e eeuw maakten Indonesische heersers de islam tot de religie van het land. Vooral in gebieden waar het hindoeïsme het minste voet aan de grond had weten te zetten, had de islam het meeste succes.

Ook Jakarta werd officieel door de Islamieten gesticht. Hoewel het daarvoor al de hoofdstad van het hindukoninkrijk Pajajaran was, Sunda Kelapa. In 1527 werd Sunda Kelapa veroverd door de islamitische generaal Falatehan van het sultanaat Demak en sindsdien heet de stad Jaya Karta wat 'de stad van de overwinning' betekent.

Portugezen

In 1511 veroverden de Portugezen Malakka en voeren vervolgens verder naar de Molukken, dat rijk aan specerijen was. De Portugezen hielden zich nauwelijks bezig met de verovering van gebieden en richten zich volledig op de handel en verspreiding van het christendom. Vooral in Minahasa en de Molukken waren zij zeer succesvol met de christelijke missie. Anders dan de Arabische, Indiase en Chinese handelaren schuwden de Portugezen geen geweld. Op gewelddadige wijze monopoliseerden zij de handel.

Alle handel vanuit Azië naar Europa werd door Portugese schepen vervoerd en verkocht in Lissabon. Lissabon wist uit te groeien tot het centrum van de handel in peper en specerijen in zuid-Europa. Door hun gedrag werden de Portugezen echter gehaat en ontstond er veel vijandschap in Azië. De sultan van Aceh in Sumatra, de sultan van Demak in Java en de sultan van Ternate in de Molukken bundelden hun krachten samen om de Portugezen te verdrijven.

In 1570 slagen de Portugezen er echter in om de sultan van Ternate te vermoorden in de hoop meer gunsten te kunnen krijgen van de opvolger. De opvolger van de sultan bestormde echter de Portugese forten in Ternate en wist ze uiteindelijk te verjagen. Later zou blijken dat dit het begin van het einde, van de superioriteit van de Portugezen, in Indonesië was. Alleen in Oost-Timor bleef hun macht standhouden. Een verdrag uit de 18e eeuw met Nederland benoemde dit deel van het eiland tot de Portugezen. En zij hebben deze regio pas in 1975 verlaten.

V.O.C.

Op 23 juni 1596 bereikten de eerste Nederlandse handelsschepen de haven van Banten. In 1602 besluiten de Nederlandse handelsondernemingen te fuseren en op te gaan in een grote handelsonderneming onder de naam Verenigde Oost-Indische Compagnie (V.O.C.). Om alle Europese concurrentie te kunnen verslaan werd in 1610 de functie van Gouverneur-Generaal ingesteld om alle zaken van de V.O.C. in Azië te behartigen.

In 1619 werd Jan Pieterszoon Coen Gouverneur-Generaal. Hij verwoestte Jayakarta wat later omgedoopt werd tot Batavia en vestigde hier het hoofdkwartier van de V.O.C. Dankzij het beleid van Coen dat gepaard ging met veel geweld, wist Nederland halverwege de 17e eeuw uit te groeien tot het grootste handelsland in Europa.

De handel tussen de verschillende eilanden, zoals tussen Malakka, Aceh, Mataram en Banten werd geleidelijk lam gelegd. Opstanden in Ambon, Celebes, Java en Banten werden bloedig neergeslagen. Indonesië werd gedwongen om een agrarisch land te worden, met als enige doel: producten verbouwen, die geschikt waren voor de verkoop op de Europese markten.

De Nederlanders handhaafden zich door het toepassen van de verdeel- en heersstrategie en de loyale medewerking van het merendeel van de vorsten en edelen, die arbeidskracht en opbrengsten van de bevolking konden opeisen.

Aan het einde van de achtiende eeuw nam de internationale macht van de V.O.C. steeds meer af, de Engelsen namen die positie steeds meer over. Corruptie en verkeerd management zorgden er uiteindelijk voor dat de V.O.C. in 1799 werd opgeheven.

De Nederlandse regering wilde echter het grote politieke machtsgebied dat de V.O.C. geschapen had behouden. Nederland verklaarde op 31 december 1799 Indonesië officieel als kolonie. Onder Gouverneur-Generaal Daendels (1807-1810) begonnen de pogingen het bestuur op Java te centraliseren en de heerschappij van de feodale machthebbers in te perken. Daendels organiseerde bestuur en rechtspraak op een moderne manier en hij ruimde enkele misbruiken en wantoestanden uit de tijd van de V.O.C. op. Het oude systeem waarbij de boeren gedwongen werden bepaalde gewassen te verbouwen, bleef hij hanteren.

Britten

Toen Nederland werd bezet door Frankrijk tijdens de oorlogen van Napoleon viel Indonesië onder het gezag van de Britse Oost-Indische Compagnie (1811-1816). Sir Thomas Stanford Raffles werd Luitenant-Gouverneur-Generaal van Java en de andere kolonies. Raffles schafte het monopoliesysteem van de V.O.C. af en verving het door een liberaal economisch systeem waarbij de boeren ook voor zichzelf mochten verbouwen. De financiële lasten werden verlicht door het landrentestelsel waarin de boeren tweevijfde van de oogst moesten afstaan als 'pacht'. Daarnaast verbood hij de slavenhandel en probeerde hij de macht van de feodale machthebbers in te perken.

In 1812 verovert hij het keraton in Yogyakarta. Dit was de eerste keer dat een Europese macht daadwerkelijk het hof van een Javaanse koning had veroverd. Wat een grote vernedering was voor de Javaanse aristocratie. Dit betekende echter niet dat Raffles geen respect had voor de Javaanse cultuur, integendeel. Onder zijn gezag werden het boeddhistische monument de Borobudur en een aantal hindoetempels gerestaureerd.

Zijn boekwerk 'The History Of Java' zou het eerste standaardwerk worden over de geschiedenis en cultuur van het eiland. In tegenstelling tot de Nederlanders beschouwde hij de Javanen niet als onverschillige luilakken maar als intelligente mensen. Een lichter koloniaal beleid zou het beste zijn om de Javaan met succes te ontwikkelen. Zijn ambitie was om van Java het centrum van een oosters eilandenrijk te maken en daarbij nauwe vriendschappelijke betrekkingen met de Javanen te onderhouden.

De Britse regering had echter andere plannen met de archipel. En na de overwinning op Napoleon, werd Raffles vervangen door een minder controversieel persoon. Op 13 augustus 1814 werd een verdrag getekend tussen de Engelsen en de Nederlanders, waarbij werd bepaald dat alle kolonies die op 1803 in handen van Batavia waren moesten worden teruggegeven.
Nederlanders

Als de Nederlanders in 1816 na het Britse interregnum terugkeren, worden de koloniale teugels weer stevig aangetrokken. De traditionele leiders zagen in de machtswisseling echter een mogelijkheid om hun macht en onafhankelijkheid weer terug te krijgen. Door hun gewapende verzet tegen de tweede lichting Nederlanders werden zij de eerste nationalisten.

De opstanden die op verschillende plaatsen in de archipel plaatsvonden, werden echter één voor één door de Nederlanders neergeslagen. Thomas Matulessy begon een opstand tegen de Nederlanders op de Molukken (1816-1818). Prins Diponegoro van Mataram leidde de Java-oorlog van 1825 tot 1830 waarbij ca. 15.000 Nederlanders en 250.000 Indonesiërs omkwamen. Tuanku Imam Bonjol leidde de 'padri'-oorlog tegen de Nederlanders in West-Sumatra, Teuku Umar leidde de Aceh-oorlog in Noord-Sumatra van 1873 tot 1903 en Sisingamangaraja, koning van de Batak, leidde de oorlog in 1907. De Nederlanders probeerden in 1908 Bali te bezetten maar stuitten daarbij op hevige tegenstand van Raja Udayana die de Bali-oorlog tegen de Nederlanders leidde.

Er vonden ook opstanden plaats in Gowa op Zuid-Sulawesi en in Zuid-Kalimantan. De terugkeer van de Nederlanders ging dus niet zonder stoot of slag gemoeid. De Java-oorlog had vele mensenlevens geëist aan beide kanten, de macht en kracht van de Javaanse politieke elite was gebroken en de materiële schade was enorm. Daarnaast was de financiële situatie zeer slecht doordat de Nederlands staatbegroting leed onder de verliesposten van de West-Indische eilanden en de Afrikaanse bezittingen.

De kolonie diende weer winstgevend te worden. Java moest getransformeerd worden tot exporteiland voor tropische landbouwproducten. Met de handelswinsten die hieruit zouden voortkomen, kon de Nederlandse staatskas weer worden gespekt. Het cultuurstelsel (1830-1870) zou het middel worden, om dit te bereiken. De Javaanse boeren moesten een bepaald deel van hun grond bebouwen met vooraf bepaalde exportgewassen. Als pacht voor de grond dienden de boeren een vijfde deel van hun oogst af te staan. Bij dit alles moest het inheemse bestuur een centrale rol krijgen, want de Javaanse oorlog had duidelijk gemaakt dat steun van de traditionele leiders onmisbaar was.

Het cultuurstelsel werd financieel een groot succes. Toch won het inzicht dat de enorme winsten die naar Nederland vloeiden ten koste gingen van de inheemse bevolking meer terrein. Deze groeiende verontwaardiging over de vermeende uitbuiting van het Indische volk en de wens tot meer liberalisering zou leiden tot de afschaffing van het cultuurstelsel in 1870.

Nationale bewegingen

Nadat het duidelijk was geworden dat de verschillende regionale oorlogen voor onafhankelijkheid hun doel totaal hadden gemist, begon de nieuwe lichting Indonesische nationalisten met het toepassen van een meer georganiseerde vorm van verzet. De overwinning van het kleine Japan op het grote Rusland in 1901 werd een inspiratiebron voor de moderne nationalistische bewegingen in Indonesië.

Het nieuwe verzet vond vorm in de oprichting van verschillende politieke en niet-politieke partijen. De Boedi Utomo (het schone streven) werd opgericht in 1908, de Muhammadiyah werd opgericht in 1911 en de Sarekat Islam werd opgericht in 1912. In 1920 zou de Sarekat Islam zich gaan splitsen in een rechtse en linkse fractie. De linkse fractie ging verder onder de naam Partai Komunis Indonesia.

In 1912 werd de Partai Indonesia opgericht met als doel een compleet onafhankelijk Indonesië. Om tegemoet te komen aan de wensen van deze nieuwe Indonesische organisaties werd de Volksraad opgericht in 1918. Deze volksvertegenwoordiging stelde echter weinig voor. En de harde houding van de koloniale regering ten opzichte van de Indonesische burgers werd verder versterkt door de verslechtering van de economische omstandigheden en het toenemende aantal stakingen.

In 1923 worden er zware beperkingen gelegd op de vrijheid van samenscholing, vrijheid van spraak en vrijheid in geschrift. De nationalistische beweging was echter al in gang gezet en deze beperkingen konden daar geen einde aan maken. In 1926 en 1927 breken er in West-Java en West-Sumatra opstanden uit tegen de Nederlanders geleid door de PKI (Partai Komunis Indonesia). Na het neerslaan van de opstanden worden de communistische leiders verbannen. Dat leidde in 1927 tot een federatie gevormd van alle Indonesische partijen, de Perhimpunan Politik Kebangsaan Indonesia (PPKI), onder leiding van Mohammed Hatta.

In 1927 werd ook de Partai Nasionalis Indonesia opgericht door onder meer Sukarno en Sartono. Andere bewegingen zouden volgen maar Sukarno zou door zijn politieke toespraken als geen ander de mensenmassa's weten te inspireren.

De wereldwijde economische crisis in 1930 verhoogt de spanning tussen de Nederlanders en de Indonesiërs des te meer. Politieke concessies werden teruggedraaid, en Sukarno en andere belangrijke nationalistische figuren werden gearresteerd. Als Sukarno na zijn vrijlating weer wordt gearresteerd in 1931, zal hij pas bij de Japanse invasie in 1942 weer vrijkomen.

Japanners

In januari 1942 trekken Japanse troepen Borneo en Sulawesi binnen waarna een grote aanval op Sumatra volgt. Op 27 februari werd Java veroverd, op 1 maart werd Batavia ingenomen en op 9 maart capituleerde het Nederlandse leger. Sukarno wordt vrijgelaten uit ballingschap. De Japanners probeerden de Indonesiërs te paaien om deel uit te maken van een 'Groot Oost-Aziatische Welvaartssfeer'. Het was echter overduidelijk dat wat de Japanners aanboden, niets meer of minder was dan de Japanse variant op het Nederlandse kolonialisme.

De methoden die de Japanners gebruikten om dat te bereiken deden niet onder voor de Nederlandse methoden. De economische situatie verslechterde, vooral op het platteland doordat grote landbouwondernemingen stil kwamen te liggen. De vordering van rijst voor de Japanse troepen en het ronselen van arbeidskrachten (romusha) waarbij duizenden mensen stierven en verdwenen verergerde de situatie.

Ter wille van het Indonesische onafhankelijkheidsstreven werkten Sukarno en Hatta, om de schijn hoog te houden, beperkt samen met de machthebbers van de Japanse bezettingsmacht.

Sukarno werd daarbij aangesteld als gouverneur. Andere Indonesische nationalistische leiders gingen ondergronds om het verzet te organiseren in verschillende gebieden op Java, Sumatra en Kalimantan. De Japanners organiseerden lokale militaire troepen (giguyun) in Java en Sumatra. De militaire krachten op Java PETA (Pembela Tanah Air verdedigers van het vaderland) zou de voorloper worden van de TNI, het Indonesische leger. De nationalisten zagen de militaire training niet zozeer als ondersteuning voor Japan maar eerder als een machtsmiddel dat ze later konden gebruiken in de onafhankelijkheidsstrijd.

De Japanners gaven onder druk van de oorlog in de Stille Zuidzee en door opstanden in Indonesië toe aan de wens van de Indonesiërs om de roodwitte vlag te erkennen als de nationale Indonesische vlag. Later erkenden zijn ook het lied de 'Indonesia Raya' als Indonesisch volkslied en het 'Bahasa Indonesia' als nationale taal.

De Indonesiërs bleven ook aandringen om het bestuur te vervangen door Indonesiërs, en ook dit werd uiteindelijk volledig ingewilligd door de Japanners. De basis voor de proclamatie van de onafhankelijke Republiek van Indonesië was hiermee gelegd. Op 6 en 9 augustus 1945 worden de atoombommen gedropt op Hiroshima en Nagasaki die het Japanse verlies van de oorlog bevestigen.

Onafhankelijkheidsstrijd

Het machtsvacuüm dat ontstond na de Japanse overgave was voor Sukarno en Mohammed Hatta de ideale gelegenheid om de onafhankelijkheid van Indonesië te proclameren op 17 augustus 1945. Pancasila werd de ideologische en filosofische basis. In 1945 werd de grondwet aangenomen als wettelijke basis voor het land en tot op heden is deze nog steeds van kracht.

Op 5 september 1945 werd het eerste kabinet gevormd, Sukarno werd de eerste president en Mohammend Hatta de eerste vicepresident. Engelse troepen waren ondertussen in Indonesië geland om de Japanse troepen te ontwapenen. De Nederlandse troepen die al in Indonesië waren, hadden een ander doel voor ogen: het herstel van de Nederlandse macht in het gebied dat zij nog steeds als koloniaal grondgebied zagen.

De Nederlanders zouden echter op Java en Sumatra op hevig verzet stuitten. Door de samenwerking met de Japanners tijdens de oorlog kon de verse Republiek weinig op internationale steun rekenen voor hun strijd tegen de Nederlanders. Onderhandelingen met de Nederlanders liepen op niets uit, aangezien beide partijen andere doelen voor ogen hadden. Op 21 juli 1947begon Nederland met de eerste politionele actie. Java en Sumatra werden aangevallen door de modern uitgeruste Nederlandse troepen. Als tegenstand paste Indonesische troepen met succes guerrillatactieken toe. Internationaal werd de Nederlandse agressie zwaar afgekeurd.

Door toedoen van de Verenigde Naties werd er op 4 augustus 1947 een staakt-het-vuren bereikt tussen de beide partijen. Binnen de republiek zou er echter een interne machtsstrijd gaan plaatsvinden wat leidde tot een opstand van de PKI en FDR (Front Demokrasi Rakyat=Volksfront voor de Demokratie) tegen de Republiek Indonesië. Deze communistische opstand, beter bekend als de madiunaffaire, zou succesvol worden neergeslagen door kolonel A.H. Nasution. Door deze en andere interne strubbelingen binnen de Republiek konden de Nederlanders nog meer druk uit te oefenen.

De onderhandelingen die werden gevoerd tussen Indonesië en Nederland strandden echter nog steeds. Op 19 december 1948 vond de tweede politionele actie plaats. Yogyakarta werd gebombardeerd en ingenomen. Sukarno, Hatta en andere leden van de regering werden gevangen genomen. Ditmaal werd er een tactiek van verschroeide aarde toegepast om een volledige guerrillastrijd te kunnen voeren, waardoor de Indonesische troepen het grondgebied buiten de grote steden onder controle kregen.

Onder druk van de Verenigde Naties en de Verenigde Staten, die dreigde de Marshallhulp op te schorten, gaven de Nederlanders toe om de bezetting te staken. Op 27 december 1949 droeg Nederland de soevereiniteit over aan een vrij en onafhankelijk Indonesië.

Sukarno

Op 16 december 1949 werd Sukarno door het Huis van Afgevaardigden en de Senaat gekozen tot president van de nieuwe federale staat Indonesië. Hij had de taak om van de verschillende Indonesische eilanden een eenheidsstaat te smeden. Dit streven zou worden bemoeilijkt door verschillende verzetshaarden. Sukarno maakte aanspraak op West-Nieuw Guinea dat nog werd bezet door de Nederlanders en gewapende opstanden tegen de centrale regering op Java, de Zuid-Molukken, Zuid-Sulawesi, Kalimantan en Sumatra moesten worden neergeslagen.

Het duurde jaren voor de rebellen van de Darul Islam in West-Java waren verslagen. Ex-KNIL militairen hadden de Republiek van de Zuid-Molukken geproclameerd in 1950. In februari 1959 brak er een opstand uit op Sumatra en Noord-Celebes, als moslimgeoriënteerde eilanden kwamen ook zij op voor hun zelfbeschikkingsrecht.

Op politiek gebied ging het ook niet van een leien dakje. Na 1949 was het aantal politieke partijen toegenomen tot 170 stuks. De PKI was met drie miljoen leden de grootste communistische partij ter wereld. De vele kabinetten met verschillende coalities wisselden elkaar in hoog tempo af. Na de eerste algemene verkiezingen in 1955 faalden de gekozen partijen echter om de basis van een nieuwe grondwet te verwezenlijken. Sukarno besloot daarop in 1957 de parlementaire democratie af te schaffen.

Indonesië was in zijn ogen rijp voor een geleide Democratie. Hij riep zichzelf uit tot president voor het leven. Er werd een Nationale Raad geïnstalleerd, die bestond uit door hem zelf gekozen leden. Ook de traditionele 'mufakat' werd ingevoerd, wat betekende dat alleen door consensus besluiten konden worden genomen. Dit zou ten koste gaan van de politieke partijen en wetgevende instanties die niet alleen buitenspel werden gezet, maar ook werden ontbonden. De persvrijheid hield ook op met bestaan. Suharto kondigde een doctrine af, Nasakom ('Nasionalisme, Agama, dan Komunisme'), waarin bepaald werd dat de nationalisten, religieuze leiders en communisten moesten samenwerken voor de natie.

Suharto's voorkeur voor de PKI werd echter niet door alle partijen gedeeld, met name de legertop zou steeds meer tegenover de PKI komen te staan. Indonesië leek steeds meer een dictatuur te worden. Begin jaren zestig stapte Indonesië uit de Verenigde Naties en werd het land meer antiwesters en militant. Ondertussen steeg de inflatie gigantisch en liep de nationale schuld stijl omhoog.

In de nacht van 30 september 1965 worden zes generaals van de landmacht vermoord. De communisten worden als de schuldigen beschouwd achter deze coup, wat zou leiden tot een politiek bloedbad. Onder leiding van generaal Suharto werden er definitieve metten gemaakt met de communisten. De PKI werd opgeheven en binnen een half jaar werden er 500.000 vermeende communisten aan hun eind geholpen. Niet alleen de communisten waren ten onder gegaan, Sukarno zou hetzelfde lot spoedig delen.

Suharto

In 1967 werd Sukarno gedwongen zijn functie als oppermachthebber over te dragen aan generaal Suharto. Na deze coup détat werd Suharto president van Indonesië. Suharto wilde in zijn Nieuwe Orde de politiek en economie van Indonesië stabiliseren. In zijn lange ambtsperiode van 32 jaar zou hij met het leger als machtsbasis zijn politieke tegenstanders buiten spel zetten of uitschakelen. Op economisch gebied moest het nodige worden veranderd. Zijn voorganger Sukarno had Indonesië in een internationaal isolement gebracht door uit de VN te stappen en door zijn antiwesterse houding in de laatste jaren van zijn presidentschap.

Indonesië dreigde daardoor economisch ten onder te gaan. Suharto ondernam verschillende stappen om Indonesië weer financieel aantrekkelijk te maken voor investeerders. Hij kon daarbij rekenen op de financiële steun van verschillende landen waaronder de Verenigde Staten en Nederland. Deze steun zorgde er echter wel steeds meer voor dat ze afhankelijker waren van het Westen.

De economie van Indonesië groeide in de decennia na Suharto's aantreden, net als zijn eigen vermogen. In 1969 werd het Indonesische grondgebied uitgebreid met het westelijk deel van Nieuw-Guinea. Een aantal politieke groeperingen fuseerden en gingen verder onder de naam Sekber Golkar. Deze partij kreeg veel steun van de overheid en won de verkiezingen van 1971 ruimschoots.

In 1975 trekt Portugal zich terug uit Oost-Timor, verzet van de onafhankelijkheidsbeweging FREITLIN werd hard neergeslagen. Op 17 juli wordt Oost-Timor bij Indonesië ingelijfd, ondanks hevige protesten van de Verenigde Naties. Ook de verkiezingen van 1982 en 1987 werden verrassend gewonnen door de Golkarpartij. De ontevredenheid en sociale onrust onder de bevolking zou echter toenemen. In 1991 en 1992 zijn er spanningen in Aceh tussen de centrale regering en afscheidingsbewegingen waarbij duizenden doden vallen.

In 1993 werd Suharto voor de zesde achtereenvolgende keer tot president gekozen. Halverwege de jaren negentig groeide de economie sterk. Het werkloosheidscijfer steeg echter ook sterk, er waren vele corruptieschandalen, en de afstand tussen rijk en arm was enorm geworden waardoor de sociale spanningen een hoogtepunt leken te bereiken. In 1997 wordt Indonesië zwaar getroffen door de Aziatische crisis. Het IMF besluit Indonesië financieel te ondersteunen met 43 biljoen dollar, dit bedrag verdwijnt echter grotendeels in de zakken van Suharto.

De studenten gaan massaal de straat op en eisen hervormingen en het aftreden van Suharto. In diverse steden ontstaan etnische rellen, waarbij vooral de Chinezen als eliteklasse het moesten ontgelden. Op 18 mei 1998 riep de voorzitter van het Volkscongres en de Golkar de president op om af te treden. Na vergeefse pogingen, politieke steun te verwerven, treedt Suharto op 21 mei 1998 af.

Habibi

Na de val van Suharto werd vice-president B.J. Habibi in beëdigd als overgangspresident. Habibi was een jarenlange beschermeling van Suharto en kwam ook uit de Golkarstal. De studenten beschouwden hem als tweede Suharto en eisten ook zijn aftreden, ze bleven demonstreren voor hervormingen. Er wordt hard opgetreden tegen de studenten, daarbij vallen 14 doden.

De economische crisis, de corruptie, en de Aziatische crisis baren de internationale gemeenschap grote zorgen. De internationale financiële wereld oefent dan ook druk uit op Habibi, om de basis te leggen voor een meer democratisch regime. In zijn eerste toespraak aan de natie geeft Habibi aan dat Indonesië tegemoet zal komen aan alle wensen van het IMF en belooft politieke hervormingen.

Het IMF leek vertrouwen in Habibi te hebben en gaf aan Indonesië te ondersteunen met 42 miljard dollar in maandelijkse tranches van 1 miljard. Hierop kon de koers van de rupiah zich enigszins herstellen. De politieke gespannen situatie in Indonesië zou ook om een dringende aanpak vragen.

In 1999 breken er op de Molukken ernstige onlusten uit tussen moslims en christenen waarbij op Ambon vele doden vallen. Afscheidingsbewegingen op Aceh en Papua mondden uit in bloedvergieten. In januari 1999 kiezen de Timorezen massaal voor onafhankelijkheid, wat door milities die waren gerekruteerd door het leger, wordt beantwoord met de tactiek van de verschroeide aarde.

Duizenden Timorezen vinden daarbij de dood en vele duizenden anderen worden verdreven naar West-Timor. De goede relatie met het IMF vormde de basis voor een aantal liberale hervormingen, waaronder meer persvrijheid. Hierdoor kwamen zowel de wandaden van het leger in Timor, Aceh en Sumatra aan het licht als de corruptie en de zelfverrijking van Suharto. Habibi zou geen van de probleemkwesties kunnen oplossen, maar vooral de gebeurtenissen in Oost-Timor zouden een volgende ambtstermijn als president in de weg staan.

Wahid

In juni 1999 vinden er weer verkiezingen plaats. De PDI Perjuangan van Megawati Soekarnoputri werd de grootste partij, maar behaalde op grond van nieuwe kieswetten te weinig zetels om een presidentschap af te kunnen dwingen. Dankzij de steun van Golkar, een aantal islamitische partijen en het leger werd de bijna blinde Abdurrahman Wahid (Gus Dur in de volksmond) van de Partai Amanat Nasional gekozen tot president. Megawati werd vicepresident. Maar ook Wahid was geen lang leven beschoren in zijn ambtstermijn als president.

Hij slaagde er wel in de politieke macht van het leger in te perken en ontsloeg met succes generaal Wiranto, die als verantwoordelijke werd beschouwd van de wandaden in Oost-Timor. Wiranto was echter niet de enige. Het leek erop alsof de ene na de andere minister het veld moest ruimen als Wahid ontevreden was over diens prestaties. Daarbij ontsloeg hij de ministers vaak zonder overleg te plegen met zijn vicepresident of verantwoording daarover af te leggen bij het parlement.

Ook maakte Wahid erg veel buitenlandse reizen. De positieve response die hij daarbij kreeg van de verschillende buitenlandse regeringen en investeerders werd eigenlijk meteen teniet gedaan doordat hij amper aandacht gaf aan de immense binnenlandse problemen waar Indonesië nog steeds mee kampte. De economie was verre van hersteld en er waren nog tal van bloedige conflicten gaande in Aceh, Papua en op de Molukken.

Als hij wordt beschuldigd van incompetentie en corruptie weigert hij ook dit maal om verantwoording af te leggen bij het parlement. Een laatste poging zijn aftreden uit te stellen door de noodtoestand uit te roepen mislukt. Op 23 juli 2001 werd ook hij door het parlement weggestemd.

Sukarnoputri

Op 23 juli 2001 volgt Megawati Soekarnoputri, Wahid op als eerste vrouwelijke president. Moest Megawatti bij de vorige verkiezingen nog de steun van de islamitische partijen ontberen, ditmaal kreeg ze de steun van bijna het hele parlement. Maar ook de machtige instituties van het leger en de politie gaven hun support. Ook Megawati heeft tijdens haar bewind te maken met bloedige etnische en religieuze conflicten. Megawati schuwt geen geweld, en dat is te zien in het harde optreden van het leger tegen de afscheidingsbewegingen in Aceh en Papua, waarbij duizenden doden vielen.

In 2002 verkeert het land echter nog steeds in een economische crisis en is de armoede nog steeds stijgende. In 2002 wordt Indonesië gedwongen mee te gaan in de wereldwijde strijd tegen het terrorisme na de bomaanslagen in Bali op 13 oktober waarbij 202 doden vallen.

Yudhoyono

Susilo Bambang Yudhoyono is in 2004 de eerste rechtstreeks door het volk gekozen president van Indonesie geworden. Hij versloeg Sukarnoputri in de tweede ronde van de presidentiële verkiezingen in september 2004. Yudhoyono werd bekend in zijn functie als minister van binnenlandse veiligheid onder Sukarnoputri. Na de bomaanslag in Bali in 2002 werd hij het gezicht van Indonesië in de strijd tegen het internationale terrorisme.

Onder zijn gezag werden de schuldigen achter de aanslag van Bali opgespoord en te gearresteerd. In 2000 nam hij al een centrale positie in het kabinet van president Wahid en hield hij zich ondermeer bezig met de geleidelijke terugtrekking van de militaire elementen in de Indonesische politiek. Yudhoyono heeft het voornemen om orde op zaken te stellen in de Indonesische economie. Hoe en of hij significant iets kan betekenen voor Indonesië is iets wat hij mag gaan bewijzen in zijn eerste ambtsperiode als president.

Reizen Indonesie

Specialisten Indonesië

Stay tuned

Wil jij elke maand naar Indonesië?

  • Schrijf je in voor de maandelijkse nieuwsbrief boordevol foto's, prijsvragen en insider tips.
  • Ook ontvang je speciale deals van onze partners.
  • En profiteer je van de leukste kortingen op reisproducten.

Aanmelden nieuwsbrief

Indonesië kenner